Ds J. Overduinzaal

1.     Levensloop

Jacobus (Koos) Overduin (27 september 1902) groeide op in Leiden. Met een hervormde vader, Jacobus Gzn, en een christelijk-gereformeerde moeder, Maartje Colijn, kreeg hij van beide kerkelijke tradities opvattingen mee. Jacobus senior was wol- en sajethandelaar, maar belangstelling voor theologie was niet vreemd in de familie Overduin. Enkele neven en achterneven werden dominee en ook oudste zoon Leendert werd predikant.

Sleen in Drenthe

Koos Overduin koos bewust voor een theologiestudie aan de Vrije Universiteit van Amsterdam (1925-1930) en voor het predikantschap in de Gereformeerde Kerk. 

In 1930 trouwde hij met Wilhelmina Hendrika Kouwenhoven en samen trokken ze naar zijn eerste gemeente: Sleen in de zuidoosthoek van Drenthe. Een gebied waar de verschillen tussen rijk en arm groot waren. In de winter moesten veel land- en veenarbeiders een beroep doen op het armbestuur of de diaconie. De kerk als instituut deed vrijwel niets, men moest het hebben van onderlinge solidariteit en van enkele predikanten die opkwamen voor noodlijdende gezinnen. In die omgeving heeft Overduin veel van zijn overtuigingskracht kunnen inzetten.

Kampen

In 1933 nam Overduin een beroep aan naar Kampen. De kerkelijke gemeente daar was inmiddels zo groot geworden dat hij deel uitmaakte van een groep van vier predikanten. De gemeente had er drie kerkgebouwen: de Burgwalkerk (1875), de Nieuwe Kerk (1912) en de Westerkerk (1929). Het kerkelijk leven was er desondanks wat ingedut en Overduin bracht met zijn preken en handelen een frisse wind. Veel mensen kwamen naar zijn diensten en deden een beroep op hem. Ook al betrok hij studenten van de Theologische School, en ook gemeenteleden, actief bij het pastoraat, hij raakte overbelast en vroeg om ondersteuning door een hulpprediker. Die kwam er pas in 1936 toen de kerkenraad in de gaten kreeg dat Overduin elders een beroep kon verwachten. 

Arnhem en oorlogsjaren

Na zes jaar Kampen volgde in 1939 Arnhem. Daar koos hij in het openbaar partij in een conflict tussen een schoolbestuur en de Duitse overheid en dat kostte hem zijn vrijheid. In maart 1942 werd hij na afloop van een kerkdienst in de Oosterkerk door de Duitsers opgepakt. Hij verbleef in verschillende gevangenissen, enkele weken in kamp Amersfoort en meer dan een jaar in concentratiekamp Dachau. Dankzij de inzet van, onder andere, gemeenteleden van Arnhem, Kampen en Sleen werd hij in oktober 1943 ontslagen uit Dachau. Zijn ervaringen van die maandenlange gevangenschap heeft Overduin beschreven in zijn boek ‘Hel en hemel van Dachau’.

Na een periode van herstel ging Overduin weer aan het werk. Maar, ook al was hij weer een vrij man, hij kon niet vrijuit zijn werk doen. De Duitsers bleven hem in de gaten houden en daarom week hij in 1944 uit naar zijn vorige gemeente, Kampen. Niet met de bedoeling om er stil te zitten. Hij preekte, hij regelde er tijdelijk onderdak voor ruim honderd evacués die rond de slag om Arnhem hun huizen moesten verlaten. 

Hulpprediker in Kampen

In de functie van hulpprediker lukte het hem toegang te krijgen tot de Van Heutszkazerne waar in de hongerwinter weerbare mannen door de Duitsers gevangen werden gezet. Ongeveer 120.000 mannen tussen 17 en 40 jaar werden in die winter opgepakt om in Duitsland te werk gesteld te worden. De meesten kwamen uit het westen en de bekendste en grootste razzia is die van 10 en 11 november 1944 in Rotterdam (Aktion Rosenstock). Onder andere met rijnaken werden deze dwangarbeiders vervoerd. Ruim 34.000 mannen kwamen in Kampen in de overvolle Van Heutszkazerne terecht waar ze onder zeer schrijnende omstandigheden moesten leven. Vanaf januari 1945 hield Overduin er elke middag een korte godsdienstoefening. Weinig mensen waren daar beter toe in staat dan hij met zijn eigen gevangenis- en kampervaring.

In deze Kamper periode raakte Overduin ook betrokken bij de strijd van de Vrijmaking in de Gereformeerde Kerk. Hij mengde zich actief in de discussie, maar het lukte ook hem niet om de mensen bij elkaar te houden. Zelf koos hij ervoor om lid te blijven van de Gereformeerde Kerk.

Amsterdam

Na de bevrijding keerde Koos Overduin terug naar Arnhem. Er was tussen hem en de gemeente een bijzondere band ontstaan en het was dus niet vreemd dat gemeenteleden teleurgesteld waren toen hij in 1946 een beroep naar Amsterdam aannam. Voor hemzelf was het beter om afstand te nemen van de plaats die bleef herinneren aan de verschrikkelijke tijd van gevangenschap. 

In Amsterdam was hij eerst gemeentepredikant en later evangelisatiepredikant. Het was werk dat bij hem paste: evangelisatiediensten, jeugdwerk, kringen, toerusting van vrijwilligers. Hij schreef veel, o.a. in het Gereformeerd Weekblad. Bovendien was hij docent aan het Gereformeerd Evangelisatiecentrum. Zeven jaar lang was hij er actief, tot het werk werd hem te zwaar werd.

Veenendaal

In 1953 aanvaardde hij het beroep van de Gereformeerde Kerk van Veenendaal en daar kreeg hij rustiger werk. Hij heeft zich onder andere actief ingezet voor de bouw van de Petrakerk (1960). Een kerk bouwen vraagt veel van gemeenteleden, niet in de laatste plaats van hun financiële middelen. Zoals velen vertelden: “Dominee Overduin kon als geen ander geld voor goede doelen uit de zakken preken”.

In 1964 ging Overduin met vervroegd emeritaat. Zijn gezondheid liet te wensen over. Maar hij bleef trouw aan wat hij als de kern van zijn roeping zag: brenger van het integrale Evangelie. In kerken, voor radio en op tv. In Bijbelse dagboeken en in artikelen voor het Centraal Weekblad.

Op 4 juni 1983 overleed Jacobus Overduin in Veenendaal. Enkele jaren na hem overleden ook zijn vrouw Wilhelmina en hun (in Arnhem) aangenomen dochter Greet.

2.     De rode dominee

Jacobus Overduin was er niet alleen voor de eigen kerkmensen, hij bereikte met zijn preken, met zijn radiotoespraken, artikelen en boeken een veel bredere kring. Met wie hij ook in contact kwam, hij leefde naar het woord van het Evangelie dat voor Christus alle mensen gelijkwaardig zijn.

Al in zijn studietijd werd duidelijk dat het contact met mensen voorop stond en dat hij die ook zocht buiten de kringen van het gereformeerde denken. Hij organiseerde debatavonden, waarbij hij maatschappelijke onderwerpen niet schuwde, zoals ‘christendom en (nationaal-) socialisme’ of ‘christendom en communisme’. Hij begon daarmee in Amsterdam en hij zette dat evangeliserende en missionaire werk voort in zijn eerste gemeente, Sleen in Drenthe. 

Leven naar het Evangelie

Overduin was er predikant van 1930 tot 1933, een tijd van grote armoede onder de land- en veenarbeiders. De grote boeren hadden het voor het zeggen, konden zich de huur van de beste plaatsen in het kerkgebouw veroorloven. Koos Overduin schafte het jaarlijks verhuren van kerkbanken af, ook al was dat een bron van inkomsten voor de kerk. Hij liep daarmee het risico dat zijn eigen traktement kleiner werd. Hij stelde echter een en ander in een preek op nieuwjaarsmorgen in het licht van het Evangelie: “in Christus geldt noch rijk noch arm”. Het effect was groot: de plaatsen werden vrij voor iedereen en de benodigde gelden kwamen binnen via vrijwillige bijdragen.

Ook in Kampen (1933 tot 1939) had Overduin te maken met armoede en werkloosheid. In de jaren dertig waarin wereldwijd een economische en financiële crisis speelde, was het voor velen moeilijk om het hoofd boven water te houden. Koos Overduin liet in artikelen en preken duidelijk merken aan welke kant hij stond en Wie hij daarin naast zich voelde. Hij prees de leiding van het bedrijf Kanis&Gunnink bij hun 50-jarig jubileum om hun christelijke houding tegenover het personeel: er was nog geen loonsverlaging toegepast (1935). Maar hij had geen goed woord over voor de rijkelui die de collectezak van de diaconie te weinig spekten. En dan verwees hij naar het penningske van de weduwe (Marcus 12 of Lucas 21). Dat hij de opdracht had om ook begrip te tonen voor die rijkelui, omdat ook zij deel hebben aan de liefde van Christus, was een gevoelige les die hij kreeg van een bovenmeester in zijn eerste gemeente. 

Ons Gebouw

Koos Overduin was niet bang om zijn nek uit te steken. Toen hij zag dat de moed onder de grote groep werklozen begon te zakken, bedacht hij een plan, maar hij lanceerde dat niet via de gebaande paden. Hij wilde dat er een groot gebouw kwam waar ruimte was voor bibliotheek, ontspanning en creativiteit, lezingen en koffie drinken. Daar was geld voor nodig, maar waar haalde hij dat vandaan in die tijd van crisis? Niet bij de commissie van beheer van de kerk!

Het motto van Koos Overduin was vijfledig: wat noodzakelijk is slaagt; moeilijkheden zijn er om te overwinnen; doe dat waar je in gelooft; doe alleen waar de praktijk om vraagt; maak mensen enthousiast.

Onder dit motto slaagde zijn ‘verrassingsaanval’: in de kerkbode legde hij de gemeente het plan voor onder de titel “Ons gebouw”. Hij stelde zijn brievenbus beschikbaar voor enveloppen met dubbeltjes, kwartjes en gulden. Na een week had hij al duizend gulden binnen. Elke week legde hij verantwoording af in de kerkbode en na vier weken had hij zevenduizend gulden. De kerkenraad was er niet blij mee, want men vreesde voor de andere inkomsten. 

Overduin haalde één van de leden van de beheerscommissie, uitgever J.H.Kok, over om een aanzienlijk bedrag uit eigen zak bij te dragen. Dat wierp een ander licht op de zaak. De toestemming van de kerkenraad om door te gaan met de actie kwam er. En Ons Gebouw kwam er ook, naast de Nieuwe Kerk aan de Broederweg. Niet exclusief voor gereformeerde gemeenteleden maar voor alle Kamper burgers. Nog steeds is het gebouw in gebruik, onder de naam De Regenboog.

Overduin was ervan overtuigd dat als men een zaak belangrijk en zinvol vindt, het geld ervoor dan ook binnenkomt. Zo bleef hij zijn leven lang ‘de dominee die je het geld voor goede doelen uit de zak kon preken’. In zijn eigen woorden: “Wat is een uitgeknepen citroen? Waar is het plafond? Je kunt beter vragen: Waar is uw geloof?”

Er zijn anekdotes genoeg over handel en wandel van Koos Overduin. Zelf kon hij ook smakelijk vertellen over contacten met gemeenteleden in zijn boek “Zo waren ze…. – pastorale herinneringen”. 

3.     Hel en hemel van Dachau

Om met de deur in huis te vallen: Koos Overduin werd op zondag 8 februari 1942 door de Duitsers opgepakt en via kamp Amersfoort, de strafgevangenissen Essen, Würzburg en Neurenberg naar concentratiekamp Dachau gebracht. Daar verbleef hij van juli 1942 tot oktober 1943. Op 9 oktober kon hij als vrij mens terugkeren naar Nederland, naar zijn vrouw en hun aangenomen dochtertje Greet (toen ruim twee jaar oud).

De meesten van ons zullen zeggen: Wat heeft die Koos Overduin geboft! Wat moet hij een boeiende geschiedenis te vertellen hebben gehad! 

Ja, zou hij antwoorden, maar daar gaat het niet om. Het eerste wat centraal moet staan is lof aan de Heer. 

Die lof aan zijn Heer brengt hij in zijn boek ‘Hel en hemel van Dachau’ (1946). Overduin heeft een oprechte poging gedaan om objectief en zakelijk te beschrijven hoe het leven in die gevangenschap was. Met dit boek wilde hij niet de held uithangen, of laten zien hoe vroom, dapper en trouw hij wel niet was, maar hij wilde “alléén getuigen van Christus en Zijn kracht en Zijn trouw”. 

Overduin sloot zijn voorwoord in het boek af met “Wat is Christus groot en goed, trouw en barmhartig.” Die zin resoneert in het hele boek, in alle situaties die hij beschrijft.

Schoolstrijd in Arnhem

De aanleiding voor zijn gevangenschap lag in een schoolstrijd in Arnhem. Sinds 1939 was Overduin daar predikant. Naarmate de oorlogstijd vorderde werd duidelijker hoe de Duitsers greep wilden krijgen op het leven en ook op het christelijk leven in kerk en school. Koos Overduin had zich in de dertiger jaren al goed op de hoogte gesteld van de ideologie van het nationaal-socialisme. Een beetje meebuigen was er voor hem niet bij, hij wees die ideologie af vanwege de diepste kern, namelijk dat het Koninkrijk Gods en de boodschap van Jezus Christus waarin ieder mens gelijk is voor God erdoor gevaar zou lopen.

Toen op een lagere school, de Van Löben Selsschool, een NSB-leerkracht door het bestuur geschorst werd, stond Overduin daar volledig achter. Ook toen de Duitse overheid bestuursleden liet oppakken. Niet de Duitse overheid had zeggenschap over benoemingen en schoolbeleid, maar het bestuur! De gehele kerkenraad, de leerkrachten en de meeste ouders gingen pal achter het bestuur staan. De ouders hielden hun kinderen thuis ondanks bedreigingen van strafmaatregelen. Slechts 30 kinderen en alleen de NSB-leerkracht verschenen op school.

De zondag volgend op die week hield Overduin in de Oosterkerk een preek op basis van Mattheüs 5: 10, 11 – “Zalig zijn, die vervolgd worden om der gerechtigheid wil; want hunner is het Koninkrijk der hemelen. Zalig zijt gij als u de mensen smaden en vervolgen en liegende alle kwaad tegen u spreken om Mijnentwil.” 

Diezelfde zondag kwamen drie Gestapomannen Overduin thuis ophalen en meenemen voor verhoor. Voor 9 oktober 1943, twintig maanden later, zou hij niet meer thuis komen.

Gevangenis- en kampleven

Wat Koos Overduin beschrijft van die twintig maanden is niet samen te vatten. Een enkel citaat: 

“Het is zaak dat men heel gauw kan omschakelen van de versnelling van het vrije leven in die van het gevangenisleven. Mensen met trage en zwakke omschakelingskracht, met gering aanpassingsvermogen hebben het zwaar. Zij blijven met hart en zinnen, met gedachten en begeerten hangen aan het oude vrije leven en doen niet anders dan het akelige heden vergelijken met het schone verleden.” (p. 41)

“Er zijn twee krachten die ons geestelijk fit en weerbaar houden, ook in de gevangenis, dat is allereerste: het geloof, en vervolgens het gevoel voor humor.” (p. 42)

“Direct bij het begin hield ik vast aan de gedachte, dat God over alles heerst, zelfs over ’t kwaad en de ongerechtigheid des mensen. Hij volvoert toch Zijn Plan met ons leven dwars door de gruwelen van de S.S. heen.” (p. 63)

“Geestelijke verzorging was absoluut verboden en uitgesloten in een concentratiekamp. Geen enkele geestelijke kon daar ooit toegang verkrijgen. En toch zag God daar vele zielen in bittere nood. Nu, dan moeten maar wat predikanten gevangen genomen worden en daarheen gevoerd, daar kunnen ze als gevangenen hun zielszorg uitoefenen, nog veel beter dan als vrijen.” (p. 64)

Het is een illusie te denken dat Koos Overduin geen schade had opgelopen in die oorlogsjaren. Het kostte hem maanden om na oktober 1943 er fysiek weer wat bovenop te komen. Ook psychisch waren de gevolgen ingrijpend. In de jaren ’50, toen hij al in Veenendaal predikant was, had hij een jaar ziekteverlof nodig. En hij ging in 1964 om gezondheidsredenen met vervroegd emeritaat. Maar nooit keek hij om in wrok of haat, ook een voormalig SS-er kon rekenen op zijn steun toen hij die nodig had. 

4.     Bronnen

Drs. H.C. Endedijk – Als een adelaar zijn vleugels…  Geschiedenis van de Gereformeerde Kerk van Arnhem (Uitgeverij Kok Kampen, 1986)

G.C. Hovingh – in: Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme  

Drs. H.G. Leih – Geschiedenis van de Gereformeerde Kerk van Kampen (Uitgeverij Kok Kampen, 1994)

Ds. J. Overduin – Hel en hemel van Dachau (Uitgeverij Kok Kampen, 8e druk)

Ds. J. Overduin – Zo waren ze…  pastorale herinneringen (Uitgeverij Kok Kampen, 1970)

Ds. J. Overduin – De kerk en het sociale vraagstuk (in: Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land, deel Drenthe p. 30-35, Uitgeverij Kok Kampen, 1983)

Huib de Vries – Ds. Jacobus Overduin, de dominee uit Dachau (Terdege, 13 mei 2009)

Biografisch Wikipedia en Christipedia

Stadsarchief Kampen